Woedend werd ik toen ik het hoorde. Razend. Het liefst had ik enkele ruiten ingegooid met een zak cement die ik niet eens kan opheffen toen ik hoorde dat alweer een mooi mens van nog geen 50 aan kanker was overleden. Kloteziekte, riep ik en meteen schrok ik me rot door dat woord dat ik nog nooit in de mond had genomen. Kutkankercellen, ging ik nog een stap verder want mijn reputatie was toen toch al om zeep. Rot toch allemaal op, stomme kankers. Iedereen rondom me gaat eraan dood de laatste tijd. En elke keer raak ik meer verlamd door de angst. De angst.
Waardeloze journalisten ook, die vorige week ineens op het radionieuws zeiden dat 80% van de vrouwen met eierstokkanker binnen het jaar hervalt en dan niet meer kan genezen. Hou je mond, daar, jullie, in je fluwelen bureaustoeltjes, lekker gezond en zorgeloos, met die pak vettige glimmende koffiekoeken naast je. Weten jullie wel dat ik al een jaar lang geen enkele koffiekoek meer durf te eten? Weten jullie dit terwijl je vertelt dat 80% …? En weet je ook waarom ik die niet meer eet? Omdat ik doodsbang ben voor suiker. Want kankercellen voeden zich met suiker en suiker is vergif en vergif legt je immuunsysteem lam en als je immuunsysteem lam ligt, krijgen kwaadaardige cellen de kans om kolonies te bouwen, daar binnenin, in dat mooie lieve onschuldige lijf van een mens die alleen maar wil leven, die minstens negentig wil worden en die vooral eerst nog heel veel dingen wil doen en heel veel mooie landen wil zien en die kleinkinderen wil krijgen en ze dan wil knuffelen en zoenen en doodknijpen van geluk omdat ze nog leeft, omdat ze niet bij die 80% is waar jullie het daarnet doodleuk over hadden? Weten jullie dat ik een jaar lang al honderden keren heb toegekeken terwijl iemand koekjes at, ijsjes opslurpte, chocolade vrat en taarten binnenwerkte met banketbakkersroom, zo geel als de zomerzon, stralend in mijn richting met een grijns zo gemeen? Weten jullie dat ik doodsbang ben om dood te gaan? Of is dat twee keer hetzelfde? Zeggen jullie het maar. Dan zeg je niets meer over prognoses.
Weten jullie wat een immuunsysteem nog lammer legt dan suiker? Stress. Ik wil geen stress, mag geen stress, moet geen stress. Waarom zeggen jullie dan zulke dingen? Kon je niet gewoon gezwegen hebben? Kon je niet gevraagd hebben of alle vrouwen die eierstokkanker hadden gehad eerst in de schuilkelder gingen kruipen voor je zoiets zei? Denk je niet dat het al moeilijk genoeg is om optimistisch te blijven?
Want hoe slaagt een mens erin geen stress te ervaren wanneer hij om de drie maanden op controle moet om te zien of hij nog even verder mag leven, of hij nog eens drie maanden angstig mag zijn tot hij weer terug moet keren, wanneer een mens zo graag zijn leven wil heropnemen en telkens weer op de rem moet gaan staan omdat het meteen allemaal te zwaar aanvoelt, te gevaarlijk lijkt, te veel stress meebrengt? Hoe gaat dat, niet bang zijn wanneer je weet hoe gevaarlijk de kanker is die je net hebt gehad, hoe vaak die volgens de statistieken terugkeert? Je wilt geloven dat jij er niet bij bent, tot radiomensen ineens cijfers in je nuchtere maag spitsen die je instant misselijk maken. Weten jullie hoe het is wanneer je elke dag, elke minuut elke handeling afweegt in het licht van ‘is het kankerverwekkend of onschadelijk’, wanneer je bij alles wat je in je mond stopt jezelf de vraag stelt of het goed is of slecht, wanneer je je elke avond afvraagt of je niets bent vergeten want o ja, oei, ik at vandaag maar één keer groenten. Vlug nog een halve kilo wortels in de sapcentrifuge gooien voor ik naar bed ga. En heb ik mijn kurkumasupplementen vanmorgen wel genomen? Hoe kun je niet bang zijn wanneer er godverdomme de hele tijd mensen rond je doodgaan aan die rotziekte, wanneer dat de mooiste mensen zijn, de liefste, de jongste, degene die de wereld nodig had, die we allemaal echt nodig hadden, ook al weten we dat niet eens, wanneer de mensen waar je pas in oktober bij hebt gelogeerd in de Provence, in die droomvilla, op dat droomdomein van hen in die droomstreek met dat droomuitzicht in die droomzon die op die droomolijfbomen scheen, wanneer die binnenkort allebei dood zullen zijn? Mijn chemo was net voorbij, we gingen op reis, we gingen op zoek naar het grote vergeten dat nooit meer vergeten kan worden, we belandden bij een echtpaar dat vier kankers bij elkaar had verzameld, vroeger twee en nu weer twee. De man zag er super goed uit, de vrouw niet. Ik gaf haar mijn arm om de trap op te gaan, ik, met mijn chemomutsje, terwijl ik de harde schijf probeerde te wissen in mijn hoofd waar alle chemobeurten in waren opgeslagen, terwijl ik me inprentte dat we samen naar de zon en de natuur waren getrokken om onze batterijen te herladen en dat we de maanden ervoor lekker zouden negeren. De ziekte achtervolgde ons genadeloos, liet ons niet los. We waren terechtgekomen in een huis van nakende doden. We zouden contact houden, zei ik toen we naar huis vertrokken. We zouden hopen dat iedereen genas. Tien dagen later was de man al dood. Ik hield contact met de vrouw, sprak haar moed in, vroeg haar de hoop niet op te geven. Ze ligt nu aan de morfine, neemt afscheid van haar droomvilla met droomdomein en droomuitzicht overgoten door die gele zon met diezelfde grijns als het banketbakkersroom. Ze neemt afscheid van haar enige zoon.
Het schijnt dat je boosheid moet uiten. Niet wegduwen, niet laten uitbarsten, maar wel voelen. En delen. Het schijnt dat angst stress is, dat stress te mijden is, dat het geen zin heeft bang te zijn, dat toch zal komen wat komt, goed of slecht, dood of levend. Maar toen ik daarnet luisterde naar ‘A forest’ van The Cure zag ik een beeld voor me. Ik zag mezelf terug. Ik was zestien, ik stond op de dansvloer, ik danste de benen uit mijn lijf en ik lachte. Het was de lach van de naïviteit, van de zorgeloosheid, van een blik op de einder waar alleen maar leven heerste. Ik vrat taarten met veel banketbakkersroom, zo geel, zo zonnig en nog niet gemeen. In mijn hoofd was er alleen nog maar leven. De muziek dreunde in mijn oren, alle cellen van mijn lijf gonsden van plezier. In de Provence stonden de olijfbomen te schitteren in de zon. Op de radio sprak niemand over 80%.
The Cure zingt verder alsof ze nooit zullen sterven. ‘It’s always the same’, roept de zanger vanuit het duister. ‘I’m running towards nothing. Again and again and again and again…’
0 reacties