Het is een jaar geleden, die dag waarop de hele planeet op mijn hoofd neerstortte en dan gewoon verder draaide alsof er niets was gebeurd, de diagnose eierstokkanker.
Het was 6 april 2022, 16u45.
‘Je hebt eierstokkanker,’ zei de gynaecoloog. Hij sprak snel, ratelde de woorden voor zich uit, klikte opnieuw op zijn muis en keek strak naar zijn computerscherm, alsof daar alle antwoorden stonden op de vragen die ik zou kunnen stellen. Het werd ineens heet in de kamer. Ik trok mijn jas uit, mijn trui. ‘Weinigen overleven deze ziekte, mevrouw. Het is de dodelijkste van alle vrouwenkankers. De prognose is slecht.’
Zijn woorden voelden als kogels die één voor één op me afgevuurd werden tot er niets meer zou overblijven van wie ik was. Terwijl mijn hoofd nog verwoede pogingen ondernam om zijn eerste zin in al haar omvang te vatten, had hij er al drie andere aan toegevoegd. Ze waren totaal overbodig. In mijn gedachten was ik sowieso al dood.
Ik greep naar iets voor me, zocht naar een houvast, maar er was alleen die dikke warme lucht en de afgewende blik van de man die de boodschap had gebracht. Ik greep naast me, nam de hand van mijn man, die me had vergezeld naar het consult, hopend op een ander resultaat. Die hoop had ik zelf niet meer gehad. Ik wist dat de grote massa op de echo niet de zoveelste cyste kon zijn, dat die een andere kleur zou hebben gehad, dat de scanner alleen maar zou bevestigen wat mijn hart al had begrepen.
‘Er zijn haast altijd uitzaaiingen bij eierstokkanker,’ hoorde ik een stem in de mist. ‘Net daardoor is de prognose zo slecht.’
De dokter klonk opgewonden als een kind dat net nieuw speelgoed heeft gekregen. Iets in zijn toon vertelde me dat deze eerder zeldzame kanker de enige was die hij nog niet op zijn lijstje had kunnen afvinken, dat hij er jaren op had gewacht, en even vroeg ik me af of ik nu blij moest zijn voor hem, maar meteen daarna voelde ik weer het volle gewicht op me drukken van intens verdriet en doodsangst, de mengeling die in de volgende maanden mijn default mode emoties zouden zijn.
Een tijd lang goochelde de dokter met statistieken, cijfers en percentages die zijn computer blijkbaar welwillend uitstootte. Ik hoorde ze niet meer, voelde alleen nog die steen in mijn buik, daar waar de tumor zat die misschien al vele maanden, misschien zelfs een paar jaar ongemerkt aan het woekeren was geweest terwijl ik verder op het pedaal had geduwd van een eindeloos lijkende rat race.
‘Zo’n groot gezwel had ik zelf nog nooit gezien,’ herhaalde hij zijn uitspraak van twee dagen daarvoor, en ik dacht weer aan zijn afvinklijstje. ‘Nee, nee, het ziet er niet goed uit.’
Hij herhaalde het nog minstens twee keer, hoe weinig overlevingskansen ik had, alsof hij zich een regel herinnerde uit zijn oude studieboeken en die moest blijven opzeggen om hem niet meer te vergeten.
Ik vroeg me af of hij dacht dat ik het na één keer niet had begrepen, of hij meende dat de onheilstijding me kon ontgaan zijn. Ik vroeg me af waarom hij me niet vroeg hoe het voor me voelde, of ik de weg wel aan kon die voor me lag, of hij iets meer voor me kon doen dan droge feiten en statistieken formuleren en me alle hoop ontnemen.
We reden zwijgend naar huis. Durfden niets te zeggen. Elk woord zou nog meer realiteit toevoegen aan wat al was. Er was alleen dat gevoel, de angst om te sterven, en die stem binnenin me die me vertelde dat ik alle verantwoordelijkheid droeg, dat het allemaal mijn schuld was, dat ik het had kunnen vermijden. Ik had mezelf tot het uiterste gedreven, de grenzen van mijn lichaam decennialang overschreden. Ik had nooit kunnen omgaan met het diepe trauma dat in elke cel van mijn lijf opgeslagen zat, met de stress van het bestaan. Het was mijn schuld. Mijn eigen dikke schuld. Ik zou sterven, ik zou mijn man zonder vrouw achterlaten, mijn kinderen tot een moederloos bestaan veroordelen. Ik had compleet gefaald.
We struikelden bijna over de grote kartonnen doos die in de gang stond toen we thuiskwamen. Die dag was ze eindelijk toegekomen, de kast die ik gekozen had voor mijn tuinkamer, waar ik andere mensen leerde hoe ze met stress moesten omgaan terwijl niets van wat ik aanleerde op mezelf van toepassing leek te zijn. Een maand geleden had ik de kast van mijn dromen gevonden, ze uit Spanje laten overkomen. Ze was er. Ik vroeg me af waarom.
Die avond keek ik vanuit de woonkamer toe hoe mijn man als een robot alle onderdelen een voor een uit de verpakking haalde, zich organiseerde en er de vorm aan gaf die het moest krijgen, alsof hij daarmee alle stukken van ons leven weer in elkaar kon passen nadat het volledig uiteen was gevallen.
De kast stond diezelfde avond te schitteren in het licht. Mooier dan ze op de website had geleken. Triester dan wat ik ooit in mijn leven had gezien.
We zijn een jaar verder. De aarde draaide een volledige toer om de zon. Ze trok zich niets aan van wat er in me omging. Dat deden heel wat mensen wel.
Het was het hardste jaar ooit. Ik ging door de diepste dalen, door de allergrootste pijn. Ik verloor al mijn haar en verrassend genoeg voelde dat als het pijnlijkste verlies van allemaal. Ik huilde, schreeuwde, stond de venijnigste angsten uit.
Maar in datzelfde jaar klom ik ook naar de mooiste hoogvlaktes, dicht bij de zon, waar ik me verbonden wist met alles en iedereen. Ik leerde mildheid voor mezelf ontwikkelen, mezelf vergeven, anderen vergeven. Ik zag in dat niemand me ooit geleerd had hoe ik moest omgaan met het trauma dat mijn hele denken had vergiftigd, dat mijn mensbeeld en wereldbeeld had bepaald, mij een houding had gegeven. Ik leerde dat ik mijn ziekte niet als schuld of boete mocht zien. Maar wel als een les.
En net daarom was het ook het boeiendste jaar. Een jaar waarin ik meer heb geleerd dan in de vijftig jaar die eraan vooraf waren gegaan. Het was het jaar waarin alles veranderde, waarin het leven zoveel mooier en waardevoller werd, waarin ik dankbaarheid ontwikkelde voor elke nieuwe dag, voor elke bloem die ontluikt, voor elke straal zon. Het jaar waarin ik eindelijk besefte dat ik recht had op mijn bestaan, dat ik geliefd kon zijn, dat zovele mensen van me hielden. Het was het jaar waarin ik tot de kern van mezelf kwam, waarin ik ontdekte wie ik diep vanbinnen echt was en waarin ik mezelf toeliet om die echte ik volledig te ontplooien. Het was het jaar waarin ik mijn trauma eindelijk ten volle aanpakte, waarin ik in mijn eentje drie vliegtuigen nam en tienduizend kilometer overbrugde om me in een onbekende wereld te laten onderdompelen, waarin ik mijn lot in het volste vertrouwen in de handen legde van een Shipibo sjamaan en me door hem liet meevoeren naar de enige plek die me van mijn trauma kon bevrijden: naar de hel, de plek waar ik mijn grootste angsten allemaal nog eens opnieuw moest beleven. Het was het jaar waarin ik terugkeerde uit de jungle als een ander mens, met andere ogen, met een gloeiend hart, waarin ik mijn huid van me af gooide, vervelde, groeide en openbloeide, waarin ik verliefd werd op het leven en het nooit meer wilde afgeven, er elke dag van genieten.
Elke situatie heeft minstens twee zijden. Soms zijn het er meer. Als we onszelf verplichten om ook even aan de andere kant te gaan staan en van daaruit te kijken, het goud te zien glanzen onder de modder, het op te delven en te focussen op zijn schitteringen, dan heeft alles een diepere zin.
Dag Eveline,
Wat was ik ongelooflijk blij toen ik jouw boeiend verhaal las in de krant!
De weg was niet makkelijk…maar je gaf nooit op…een bocht op je pad…en door de stralende kracht ben je sterker geworden!
Carpe DIEM.
Dat is leuk om te horen, Carine. Dank je wel.